Vanuit haar eigen praktijk werkt Van Oostendorp, die ook een didactische achtergrond heeft, met kinderen, ouders en leerkrachten die te maken hebben met dyscalculie. Bij deze complexe stoornis hebben kinderen moeite om zich rekenvaardigheden aan te leren en deze te automatiseren. ‘Kinderen met dyscalculie kunnen bijvoorbeeld niet onthouden dat als zes plus vier tien is, tien min vier dus zes. Getallen hebben weinig betekenis voor deze kinderen. Ze spreken daardoor getallen verkeerd uit: 68 in plaats van 86, en vinden analoog klokkijken vaak heel lastig. Ze hebben veel herhaling en uitleg nodig, maar de stof beklijft dan alsnog niet goed’, licht Van Oostendorp toe.
‘Kind of jongere met dyscalculie vindt zichzelf vaak dom’
Interview met Marije van Oostendorp
Kinderen en jongeren met dyscalculie lopen niet alleen tegen rekenproblemen aan, ook op sociaal-emotioneel vlak hebben zij met uitdagingen te maken die om een specifieke aanpak vragen. ‘Het is altijd een zoektocht om te ontdekken wat een kind met dyscalculie nodig heeft’, schetst orthopedagoog-generalist Marije van Oostendorp.
'Hoe dyscalculie precies ontstaat is nog niet duidelijk, maar we weten wel dat de hersenen van mensen met en zonder dyscalculie anders functioneren'
Marije van Oostendorp
Aandacht voor dyscalculie
Van Oostendorp is blij dat er tegenwoordig steeds meer aandacht is voor de rekenstoornis. ‘Ook in de wetenschap. Hoe dyscalculie precies ontstaat is nog niet duidelijk, maar we weten wel dat de hersenen van mensen met en zonder dyscalculie anders functioneren. Om te kunnen rekenen heb je veel vaardigheden nodig. Je moet als onderzoeker of begeleider dus een brede kennis hebben, omdat veel factoren invloed hebben op de rekenontwikkeling. Denk aan het werkgeheugen, de taalontwikkeling, aandacht, zelfvertrouwen en motivatie’, zegt ze. ‘Je moet breed kunnen kijken om de problemen en oplossingen inzichtelijk te krijgen.’Classificatie
Wat kinderen met dyscalculie onderscheidt van kinderen met ‘gewone’ rekenproblemen, is volgens Van Oostendorp dat bij die eerste groep rekenproblemen blijven bestaan ondanks goede hulp en dat hun rekenniveau niet past bij wat ze verder kunnen. ‘Je ziet bij deze kinderen vaak dat zij wel hoog scoren op andere gebieden zoals taalbegrip. Maar het is niet zo dat je snel weet of een kind dyscalculie heeft. Een onderzoek kost tijd omdat je breed moet kijken. Je moet bijvoorbeeld de interactie tussen kind en leerkracht observeren, en die tussen kind en ouder. Je moet de competentiebeleving meten en nagaan hoe het rekenonderwijs er uit heeft gezien en nog veel meer.’ Krijgt een kind uiteindelijk de classificatie dyscalculie, dan vraagt het maatwerk om toch te kunnen ontwikkelen op dat vlak. ‘De verbinding zoeken met ouders en school is daarbij heel erg belangrijk in mijn vak. Ook omdat adviezen praktisch gezien haalbaar moeten zijn.’'Als puber ben je al zo bezig met zelfvertrouwen, jezelf leren kennen. Als de docent dan steeds vraagt waarom je het nog steeds niet snapt, waarom het niet lukt, kun je daar erg onzeker, angstig of zelfs depressief van worden'
Marije van Oostendorp